Een kleine kriebel: 'Zeven'

Van onze redactie
21 augustus 2016
In iedere uitgave van de huis-aan-huiskrant 'Wijchensnieuws - de krant' schrijft Wijchenaar Peter Droste zijn column 'Een kleine kriebel'.

Zeven

Het was zo’n avond waarop gedachten verdwalen in de sterrenhemel. Op een Toscaanse heuveltop, ver weg van alles wat geluid maakt, behalve wat nachtdieren. Geen wifi of internet. Alleen maar een oude boerenhoeve waar de jonge eigenaar zelf wijn en olijfolie maakt en af en toe een kamer verhuurt aan gasten. Zoals nu aan Nhut, mijn Vietnamees-Amerikaanse reisgenoot, en mij.
Tussen ons in stond een fles van die Toscaanse wijn en boven ons hingen al die sterren, met de schijn van een ordening in sterrenbeelden. Of eigenlijk voelde het meer alsof wij onder die sterren hingen. Zo’n avond dus.
Het was dus niet gek dat opeens naast mij de vraag klonk: als al onze lichaamscellen gedurende zeven jaar vervangen worden, hoe kunnen we dan toch nog dezelfde persoon zijn? Ik bedoel: letterlijk al onze cellen worden vervangen: onze hersencellen, hart, maag, spiercellen, alles. De meest extreme make-over die je je maar kunt denken. Waar zit mijn zelf dan nog? Mijn herinneringen? Mijn gevoel, dat wat mij tot mij maakt?
Ik keerde langzaam terug uit de duizeling die de sterren veroorzaakt hadden, om mijn lichaam in te duiken. Op zoek naar mijn Zelf. Tussen al die celletjes moet ‘ie ergens zitten. Onzichtbaar maar toch aanwezig. Wel veranderlijk maar niet vervangbaar. Iets met identiteit ook. Opgebouwd uit herinneringen en ervaringen, die mijn hersencellen vlak voor hun afsterven blijkbaar doorgeven aan hun opvolgers. “Hier, alsjeblieft, maar er maar wat van.” Zo zal het zo ongeveer gaan in dat lichaam dat voortdurend zichzelf in leven houdt door voortdurend af te sterven.
“Misschien..” zo zei ik, terwijl ik met een slok wijn een nieuw duizelig gevoel probeerde te kalmeren, “is dat zelf iets wat voortdurend onderweg is. Doorgegeven van cel naar cel. Een soort transitzelf.”
Weer was het stil. Alleen een uil liet weten dat er ook nog gegeten moest worden. Een muis bijvoorbeeld, die zijn lichaamscellen onvrijwillig af zou staan om deze roofvogel in leven te houden.
“Misschien...”, zo ging ik verder, “draait het allemaal om dat doorgeven, om het uitwisselen. Als dat niet meer gebeurt, staat het hele leven stil.”
De uil liet zich niet meer horen. Nhut wel: “Kan het dan zo zijn dat mijn zelf ook buiten mijzelf bestaat? Doordat ik nu praat, woorden uitwissel, ontstaat er weer een stukje ‘zelf’ in het gesprek?”
Een mooie gedachte: je bestaat alleen maar dankzij anderen. Je ‘zelf’ is opgebouwd door en in contact met anderen.
Tevreden leunden we weer achterover, met boven ons nog altijd die immense sterrenhemel.

Peter Droste

Dit bericht delen:

Advertenties